Het doel van snoeien is een regelmatige verdeling van energie door de gehele plant te verkrijgen, teneinde daardoor de kwaliteit en de opbrengst te verbeteren. Uit ervaring weten we dat de boom in de jeugdfase het krachtigst groeit. In de productiefase is er meer evenwicht tussen groei en vruchtbaarheid. Deze groei en vruchtbaarheid laten het in de ouderdomsfase steeds meer afweten en dan trachten we meer prikkelend te snoeien om nieuwe scheutvorming te bekomen.
Alles wat wij aan een fruitboom doen: snoeien of buigen van takken, heeft de fruitboom in de gaten en zal daarop reageren. Alles zal goed gaan wanneer wij dit proces begrijpen. Alles zal fout gaan als wij de effecten van ons handelen, lees snoeien, niet kennen.
Het groeiproces verloopt met grote wetmatigheid. Een kent iedereen: Elke plant zoekt naar het licht. Scheuten die te weinig licht krijgen, verpieteren met daarbij de bladeren en vruchten die eraan zitten. Bij het toepassen van verschillende snoeitechnieken is het belangrijk om kennis te hebben van zowel de boomsoorteigenschappen (kortloten, langloten, vruchtsporen, bladknoppen, bloemknoppen, gemengde knoppen, ... ), de groei- en snoeiregels, de reactie van de boom op snoeiwonden enz. en om rekening te houden met het tijdstip.
De snoeiregels van Vochting:
De eerste die het duidelijk onderkende dat het groeiproces verloopt met grote wetmatigheid was Vöchting. De naar hem, rond 1850, genoemde groeiwetten maken duidelijk hoe door de onderlinge stand van de takken de energie over de boom wordt verdeeld.
Het snoeien van een twijg kan ook invloed op naburige twijgen hebben. Zo groeit de verlengenis van een harttak na insnoeien, wanneer eventueel aanwezige concurrenten niet gesnoeid worden, minder sterk dan wanneer die concurrenten gesnoeid worden. De groei van de zijtwijgen is het sterkst wanneer de harttak verlengenis gesnoeid is. Mogelijk wordt na inkorten van een bepaalde twijg de invoer van groeibevorderende stoffen in een naburige twijg verhoogd. De groeireactie van een twijg na insnoeien is dus afhankelijk van de mate van de snoei van de twijg zelf maar ook van die van naburige twijgen. Verder blijkt de groei van twijgen afhankelijk van de plaats in de boom en de stand in de ruimte.
- Als 2 even lange en even dikke takken op de harttak staan
- en ze maken dezelfde hoek, dan groeien ze even hard. - indien ze een verschillende hoek maken, dan groeit de steilste tak het hardst. - indien deze op verschillende hoogten staan, dan groeit de hoogste tak het hardst.
- Als 2 takken op dezelfde hoogte staan en dezelfde hoek maken, maar verschillen in dikte, dan groeit de dikste tak het hardst.
- Als 2 gelijke takken op verschillende afstand van de harttak staan, dan groeit de tak die het dichtst bij de harttak staat het hardst.
Goed gesnoeide bomen blijven zichtbaar gezonder dan niet behandelde bomen en bevordert ook de kwaliteit van de vruchten en de bladeren.
Men kan ook zeggen dat de opwaartse sapstroom de gemakkelijkste weg kiest: die van de minste weerstand. Deze regel is een "optimaal regel", d.w.z. dat een boom in optimale conditie en groeiomstandigheden (bodemsamenstelling, bodemwater, lichtexpositie, enz.) deze groeiregels inderdaad zal vertonen. Een boom in een niet optimale groeiomgeving (bv. in de schaduw van een andere boom) zal een afwijkend groeipatroon vertonen.
Om de vorming van zijhout, knoppen, scheutjes, takken, te stimuleren moet de groei-dominantie van de top worden opgeheven. Een groeitop wordt bij de aanvoer van voedingsstoffen bevoordeeld omdat deze een signaal naar de wortels stuurt. Door de topdominantie op te heffen breng je dus een, tijdelijke, verandering in de hormoonhuishouding teweeg. Bij zijtakken die al wat groter zijn kan de topdominantie ook worden opgeheven door de tak naar een vlakkere stand uit te buigen.
De Snoeiregels van Koopman:
Andere, niet minder belangrijke regels die inzicht geven in de groei van de takken in de boom, maar dan na de snoei, zijn door Koopman in 1896 opgesteld. Deze regels beschrijven de reacties van een twijg op de mate van het snoeien.
- Bij het niet toepassen van snoeimaatregelen bekomt men (in lengte en massa gemeten) de grootste som aan éénjarig en tweejarig hout.
- De sterkste lengtegroei (het jaar volgend op de snoei) bekomt men wanneer men 2/3 van de scheut snoeit. Opmerking: Bij sterk snoeien ontstaan slechts enkele, maar wel krachtige nieuwe scheuten.
- De sterkste diktegroei bekomt men (het jaar volgend op de snoei) als men van de tak iets minder dan de helft terugsnoeit. Opmerking: Bij licht snoeien ontstaan er veel nieuwe, maar vrij zwakke scheuten.
- Aan de toppen van de takken is de groei het hevigst.
- Zeer verticale scheuten zullen nieuwe scheuten voortbrengen.
- Horizontale scheuten leiden tot vruchtbaarheid.
- De totale lengte van de tak + verlengenis blijft na niet of licht insnoeien vrij constant, evenwel bij diep inknippen wordt de totale lengte kleiner. Sterke snoei verzwakt dus.
- Per knop neemt de scheutlengte toe naarmate verder wordt ingesnoeid.
- Het aantal knoppen dat niet uitloopt neemt af naarmate verder wordt ingesnoeid. Bij kers geldt dit echter niet. Hier blijven bij sterk inkorten juist meer knoppen in rust.
- Bij éénjarige bomen geldt dat het boven- en ondergrondse gewicht pas duidelijk afneemt als sterk wordt ingesnoeid. Niet ingeknipte bomen bezitten verreweg het grootste aantal fijne wortels.
Voor oude bomen die vervangingssnoei nodig hebben en voor bomen die kampen met achterstallige snoei is het meestal nodig om met andere theoretische principes te werken.
Van deze regels kan men de relatieve groeikracht van twijgen afleiden, en bijgevolg de kans op aanleg van bloemknoppen voor het volgend groei jaar.
Een sterke snoei komt erop neer dat de boom veel minder knoppen hoeft te voeden. Het gevolg hiervan is dat dit aanzet tot een krachtiger ontwikkeling van veel nieuwe scheuten. Helemaal niet snoeien geeft hetzelfde effect. Veel knoppen moeten het doen met weinig voeding. De ontwikkeling van scheuten is miniem en ze blijven klein in lengte. Van een sterke snoei of helemaal geen snoei is het gevolg dat er weinig en klein fruit aan de boom komt. Het gaat dus bij snoeien om het vinden van een evenwicht. Er moeten zich nieuwe scheuten ontwikkelen en de opbrengst moet gemiddeld goed zijn. Aan een goede fruitboom zijn dus zowel oude als nieuwe scheuten te vinden.
Pas op met te veel wegsnoeien en voorkom het overslaan van vruchtdracht naar groei. Snoei daarom niet meer dan 20 % bij appel en peer en bij pruim niet meer dan 15% weg. Laat alle gesnoeide takken liggen, zo kun je snel zien hoeveel je eruit gehaald hebt. Dus niet tussentijds opruimen. Haal je meer weg dan levert de wortels teveel groeikracht en krijg je de beroemde waterloten. Waterloten geven over het algemeen aan: een verstoring van de verhouding tussen wortels en de kroon. Als je waterloten na 20 juli snoeit reageert de fruitboom niet meer met hergroei doordat 20 juli 1 maand na de langste dag ligt.
Door snoei dient een maximale hoek bereikt te worden van 45 graden. Niet meer daar de takken dan te veel uitbuigen en afbreken bij fruit dracht.
Overtollige vruchtdracht geeft weinig bloem voor het volgend jaar. Dit zijn de zogenaamde beurtjaren. We moeten trachten van een evenwicht te bereiken tussen groei en bloei in de loop der teeltjaren.
Uitbuigen
Ikzelf pas het uitbuigen bijna nooit toe maar probeer door snoei het zelfde effect te verkrijgen.
Door het uibuigen neemt de kans toe dat de takken veel te horizontaal gaan groeien met kans op vele waterloten. Het uitbuigen mag zowel in de zomer als in de winter gebeuren. Wanneer je de takken in juli uitbuigt gaan ze op korte termijn een stand aannemen. Nooit te ver doorbuigen. Dit kan namelijk tot gevolg hebben dat de tak breekt. Als je de takken uitbuigt heb je meer kans op bloeihout, dus op vruchten volgend jaar. In Augustus worden namelijk de nieuwe bloem knoppen voor het volgend jaar aangemaakt. Takken uitbuigen kan je doen met touwen. Zorg dat je voldoende grote lussen gebruikt, die kunnen niet ingroeien. Een andere methode is het gebruik van oude panty’s. In het teenstuk kun je een grote knikker doen of een bakkei, het bovenstuk maak je vast aan een tak.
Buig nooit de gesteltakken aan een jonge hoogstamboom uit. De hoofdtakken gaan dan te horizontal groeien, waardoor ze bij de eerste volle dracht, of bij een dikke sneeuwlast in de winter, af kunnen scheuren. Daarnaast zullen zich waterloten ontwikkelen op de takken met een horizontale stand. Zelfs bij rassen die van nature een zeer steile takstand hebben, raken de gesteltakken in de loop der jaren vanzelf in een geschikte, schuine stand. Een proces dat je overigens met gerichte vormsnoei ook nog gemakkelijk kunt bevorderen.
|