Leden krijgen toegang tot extra informatie. Leden kunnen ook deelnemen aan het Forum Totaal hits:
Hieronder kunt u inloggen met een Gebruikersnaam en Wachtwoord of een account aanmaken. Aantal bezoekers
 
Epifyten, Mossen en korstmossen

Epifyten
Epifyten kunnen worden omschreven als planten die leven op andere planten of op afgestorven delen van planten, zonder dat zij (in tegenstelling tot bijvoorbeeld parasieten) daaraan water of voedingsstoffen onttrekken. Zij omvatten vele soorten algen, korstmossen of lichenen en blad- en levermossen.

Verspreiding op vruchtbomen
Er zijn vele factoren die het voorkomen en de samenstelling van de epifytenflora en -vegetatie op bomen beïnvloeden: de structuur (glad/ruw) en de chemische samenstelling (voedselrijk/voedselarm, zuur/basisch) van de boomschors, de hellingshoek van de bomen {rechte stammen/schuine stammen), de expositie op de bomen (noord/oost/zuid/west) en de klimatologische factoren als de lichtintensiteit, de relatieve luchtvochtigheid en de temperatuur. Loofbomen zijn over het algemeen rijker aan epifyten dan naaldbomen.

Appel en de walnoot zijn rijk aan epifyten. Pruimen en ook kersen zijn arm tot zeer arm terwijl de peer een middenpositie inneemt.
Door de toenemende luchtverontreiniging van de laatste tientallen jaren worden epifyten steeds zeldzamer.

Mossen
Mossen zijn sporenplanten zoals varens. Zij bezitten in plaats van wortels, kleine dunne zuigharen die - een zelfde functie hebben als de wortels van planten. Verschillende mossoorten zetten zich vast op de stammen van onze fruitbomen en kunnen min of meer schadelijk zijn. Een veelvoorkomende mossoort op fruitbomen is wel het slaapmos (Hypnum cupressiforme) dat in dichte zoden tegen de schors groeit
en het fluweelmos (Brachythecium velutinum) dat aan de voet van allerlei loofhout groeit.

Een korstmos bestaat uit twee verschillende planten. Het is een symbiose van twee organismen, namelijk een zwam en een wier. Het organisme dat tijdens de groei het meest op de voorgrond leeft is de zwam. Deze bestaat uit ineengestrengelde draden, waartussen gekleurd bladgroen houdende wiercellen verspreid liggen, het zíj in groepjes of in lagen. Korstmossen groeien op stenen, oude muren, bomen enz. Als korstmossen  vinden we op vruchtbomen Parmelia-, Ramelia-, Leconora- en Everniasoorten.

Onderzoekingen toonden aan dat de zuighaartjes van mossen en korstmossen slechts door de bovenste cellenlaag van het schorsweefsel dringen; deze zijn doorgaans afgestorven. In levende bast werden geen zuighaartjes aangetroffen, zodat van rechtstreekse schade geen sprake is. Indirect echter is de aanwezigheid van deze sporenplanten op de vruchtbomen schadelijk. Het loof van mossen heeft namelijk een hoog opslorpingsvermogen voor water, zodat de boomschors op bepaalde tijden van het jaar voortdurend in vochtige toestand verkeert en aan verrotting is blootgesteld. Bovendien zijn mosplakkaten een geschikte broedplaats en schuilplaats voor allerlei ziektekiemen zoals schurft en andere schimmels en insecten.

Daar mossen het best gedijen op vochtige belommerde plaatsen, zullen ze ook daar de meeste schade aanrichten. Zolang de boom voldoende jong hout vormt blijven de .jonge kruidachtige scheuten vrij, omdat zich hierop geen mossen vormen. Vermindert de levenskracht van de bomen, dan vormt zich minder jong hout zodat de gehele kruin overwoekerd kan worden en vervolgens verstikt.

Korstmossen op bomen zijn een goede graadmeter voor stikstof afkomstig uit landbouw, autoverkeer en industrie. In Nederland is de lucht op veel plaatsen zo sterk verontreinigd met stikstofverbindingen dat de korstmossenbegroeiing op bomen daar bijna geheel door bepaald wordt. Vervuilde gebieden zijn te herkennen aan gele korstmossen op laanbomen; in bossen zijn de bomen vaak bedekt met algenslijm. Door de vervuiling komen gevoelige korstmossen, zoals eikenmos en baardmossen, steeds minder vaak voor.

Boomalg
Groenige aanslag wordt vaak veroorzaakt door Pleurococcus, de geslachtsnaam van de boomalg. Deze aanslag is meestal niet overal op de boom of struik te vinden. Meestal leeft de alg slechts aan één zijde. Dit heeft te maken met abiotische factoren en het microklimaat. Mossen en algen gedijen goed op vochtige en schaduwrijke plaatsen. Bij veel groene aanslag op het gewas kan daarom ook aanpassing van de snoeiwijze de aantasting doen verminderen. Een open, luchtig en goed belicht gewas biedt vaak minder ideale omstandigheden voor de algen en mossen.

Bron: www.vlamings.nl


 
Adverteren

Bezoekers

We hebben 49 gasten online