Leden krijgen toegang tot extra informatie. Leden kunnen ook deelnemen aan het Forum Totaal hits:
Hieronder kunt u inloggen met een Gebruikersnaam en Wachtwoord of een account aanmaken. Aantal bezoekers
 
Schadelijke insecten

De schadelijke ongewervelde dieren behoren tot de klassen van de duizendpoten, de mijten en de insecten.
Voor de fruitteelt zijn de volgende schadelijke insecten van belang: Thripsen, bladluizen, wantsen, vlinders (bladrollers) en bepaalde soorten kevers. De veel voorkomende worden hier beschreven.
Veel over rupsen kunt u ook terug te vinden in het Rupsenhandboek.
Wist u dat kippen die onder de fruitbomen lopen, heel veel schadelijke insecten kunnen opeten ? Veel insecten overwinteren namelijk in de grond.

De aanwezigheid van insecten kunnen we waarnemen door visueel kijken, maar tegenwoordig is het ook mogelijk om d.m.v. van een feromoon dopje vast te stellen wanneer een bepaald insect in de aanplant aanwezig is. Door een trechterval met feromoondopje van een bepaald insect op een bepaald moment in de aanplant op te hangen zullen we daarin mannetjes van dat insect vangen. Als je begin mei de val ophangt en na verloop van tijd mannetjes motten vangt weten we ook dat er bevruchte vrouwtjes rond vliegen die eieren af gaan zetten.

Appelbladroller

Appelbladvlo

Appelbloedluis

Appelbloesemkever

Appelspintkever

Appelstippelmot

Appelzaagwesp

Aziatisch lieveheersbeestje

Aziatisch fruitvlieg (DS)

Bladluizen

Bladmineermotten

Bladsnuitkever

Bramengalmijt

Fruitmot

Fruitspintmijt

kersenbladwesp

Kersenvlieg

Groene Appelwants

Mieren

Perenbladgalmug

Perenbladroller

Perenbladvlo

Perenknopkever

Perenpokmijt

Perenprachtkever

Perenspinselbladwesp

Perenzaagwesp

Pissebed

Pruimenmot

Pruimenzaagwesp

Ringelrups

Rozekever / Rozenkever

Schildluizen

Slakken

Voorjaarsuilen

Wespen

Wintervlinder

Witvlakvlinder

Wormstekigheid

Appelbladvlo (Psylla mali)
De Appelbladvlo is een bladvlo met een lengte tot 3,5 mm. Deze soort leeft op appelbomen. De platte larven scheiden grote hoeveelheden honingdauw af, waardoor de bladeren en takken kleverig worden.
De vlo veroorzaakt niet de grootste schade aan de bladeren maar aan de bloemen. Bij hevig optreden, meestal in verwaarloosde boomgaarden, kan de gehele bloei hierdoor verloren gaan. Ze verhinderen tevens de groei van jonge loten.

Appelbloedluis (Erisoma lanigerum)
Een vaak voorkomende luis die onder een waslaag leeft, die bestaat uit witte wasdraden die de bloedluis produceert. De luis vestigt zich op wonden, in schorsspleten en op jonge scheuten. Door het opzuigen van plantensappen ontstaan kankerachtige woekeringen.
In het vroege voorjaar, in maart, worden de jonge bloedluizen actief. Eerst blijven ze in de overwinteringsplaatsen zitten boven de grond. Ze worden snel volwassen. Scheiden een witwollig massa (wasdraden) af en brengen jonge luizen voort. Deze luizen verlaten de kolonie en verspreiden zich over de boom in mei. Onder gunstige omstandigheden kunnen 10 tot 12 generaties per jaar opgroeien.
De luis plant zich ongeslachtelijk voort. De belangrijkste predator (roofvijand) is de oorworm. Ook het sluipwespje is gespecialiseerd op deze luizensoort. Verder is de larve van het lieveheersbeestje ook gek op deze luizensoort.

Aantastingen kunnen worden voorkomen door snoei- en kankerwonden goed bij te werken en waterloten alsmede wortelopslag te verwijderen. Bestrijding is mogelijk door aangetaste plekken met verlopen olie aanstippen, op hete dagen met een koude waterstraal afspuiten. Wegborstelen van de luizen en wasdraaden met een droge borstel en dit wekelijks herhalen kan ook helpen.

Zijn er bloedluizen aanwezig dan is hoogstwaarschijnlijk het biologisch evenwicht verstoord. Zorg voor oorwormen.

Appelbloesemkever (Anthonomus pomorum)
Het is een klein grijsbruin snuitkevertje met een V-vormige streep op de dekschilden. Dit insect wordt actief vanaf de eerste mooie dagen in maart. Zon is in principe zeker zo belangrijk als de temperatuur. De kever boort gaatjes in de jonge bloemknoppen en zuigt daar sappen op, die het nodig heeft voor de voortplanting. De eitjes worden in dezelfde knoppen gelegd. De larven boren zich in bloemknoppen die zich nog kunnen ontwikkelen tot halfopengaande bloemen. Dan verdrogen de bloemen tot bruine hoedjes (dompertjes of klappertjes genoemd) waarbinnen de larven de stampers en meeldraden opeten. De kroonblaadjes worden bruin en verdrogen. Na het verpoppen, eind mei, zoekt het jonge kevertje een schuilplaats in schorsspleten en onder verdord blad en overwintert als volwassen exemplaar.
Bestrijding is mogelijk door vanaf juni golfkartonnen vangbanden of jutezakken rond de stam en gesteltakken aan te bieden als schuilplaats. Deze schuilplaats wordt dan in september verwijdert en verbrand. Op deze wijze kunnen ernstige aantastingen voorkomen worden. Op deze manier worden tevens de larven en eieren van meerder schadelijke insecten verwijdert.

Het vaststellen van de concentratie appelbloesemkevers gebeurd door middel van een klopmonster. Wanneer er meer dan 20 kevers per 100 kloppen aanwezig zijn dan is een bestrijding noodzakelijk. De controle wordt uitgevoerd wanneer de knoppen zich tussen schuiven- en muizenoorstadium bevindt. Neem het klopmonster tijdens het warmste gedeelte van de dag, de kevers zijn dan het meest actief.

Foto links: gemaakt door Albert de Wilde

Appelspintkever
De appelspintkever is een snuitkever behorend tot de orde kevers en de familie schorskevers.

Grote appelspintkever (Scolytus mali). Een generatie per jaar, soms meerdere. De kever tast alleen verzwakte en zieke bomen aan. De kever is 1 tot 4mm lang. De broedgangen zijn 5 tot 6 cm lang. Dekschilden glad met evenwijdige rijen van putjes zonder verdere structuur.

Kleine appelspintkever (Scolytus rugulosus). Meer dan een generatie per jaar. Tast zowel gezonde bomen als verzwakte bomen aan. Lengte van de kever is 2 tot 2,4 mm. Lengte van de broedgangen: 2 tot 3 cm. Dekschilden met lengterimpels en lichte beharing.

De larven van spintkevers zijn beducht, omdat ze leven van de bast en het spinthout van bomen. Wanneer de larve aan deze levensader vreet en daarbij gangen creëert raakt de boom ernstig verzwakt en kan doodgaan. Wanneer je deze schors wegsnijdt zie je een vraatpatroon in de cambiumlaag onder de schors die de sapstroom verstoort waardoor de boom in conditie achteruit gaat. Appelspintkevers kunnen in alle soorten vruchtbomen voorkomen, waarbij de appel en de kers wat vaker bezocht worden dan de peer en de pruim.

In de voorzomer, half mei, vreet het keverwijfie tussen schors en bast een vrij brede en lange verticale gang. In deze broedgang worden de eitjes, links en rechts van de gang, gelegd. Als uit de eieren de jonge, pootloze witte, larven verschijnen, graven ze, links en rechts van de verticale broedgang, horizontale gangen die bijna haaks op de broedgang liggen en later uitwaaieren. Aan het eind van de larvengangen is een breder gedeelte waar ze zich kunnen verpoppen. In deze nis overwinteren de larven en gaan zich begin april verpoppen. De kever van de nieuwe generatie boort zich naar buiten en begint aan zijn rijpingsvraat om volwassen te worden. Op het menu staan bladen en okselknoppen van naburige gezonde bomen. Om de eieren te kunnen afzetten, boort de kever een gaatje in de schors en graaft, half mei, weer een nieuwe broedgang. De 2 mm ronde gaatjes in de bast waar de jonge kevers naar buiten komen, zijn vaak zo talrijk dat de schors eraf springt wanneer de spanning in de boom toeneemt door het op gang komen van de sapstroom in het voorjaar.

De belangrijkste vijanden van spintkevers zijn (sluip)wespen en spechten. Hoewel deze organismen de keverpopulatie op een bepaalde locatie aanzienlijk kunnen reduceren, zijn ze niet in staat deze compleet uit te roeien. Aangetaste bomen kunnen je het best verwijderen om verdere besmetting te voorkomen. Een aangetaste boom is al zodanig verzwakt dat rooien en opruimen eigenlijk de enige oplossing is. Het is niet verstandig om dood hout in de boomgaard te laten liggen, dit zijn de kraamkamers van de spintkevers. Opruimen is dus het advies.

In het voorjaar van 2012 werd bekend dat de appelspintkever mogelijk de Amerikaanse vogelkers als waardplant gebruikt. Zo'n aantasting op vogelkers is, voor zover bekend, nog nooit in Nederland waargenomen.

Appelstippelmot (Yponomeuta malinellus)
De appelstippelmot is een klein witte nachtvlinder uit de familie Yponomeutidae, de spinselmotten. De rupsen skeletteren de bladeren en maken spinselnesten. De motten (ongeveer 10 mm lang), wit met zwarte stippen vliegen van eind juni tot begin oktober en zetten hun eieren af op het hout. De eiplakkaten zijn bedekt met schildjes waaronder de rupsjes overwinteren. Vanaf begin april worden de rupsen actief en begeven zich naar de scheuttoppen en mineren de jonge bladeren, maken een spinsel rond de topbladeren. Naarmate de ingesponnen bladeren zijn weggevreten wordt het spinsel groter. Begin juni begint de verpopping in zeer dichte witte cocons.

In grote getallen kunnen spinselmotten bomen in korte tijd helemaal kaalvreten. Een ernstige aantasting kan wel erg nadelig zijn voor knopvorming voor het jaar erop.

Biologische bestrijding door sluipwespen en oorwormen en het wegknippen van de spinsels. Je kunt de spinselnesten ook behandelen met een koudewaterstraal. Beschadigde spinsels maken de rupsen gevoeliger voor hun natuurlijke vijanden.

In 2013 werden spinselmotten gegeten door groenlingen (groenvink) een zangvogel. De vogels trokken de spinsels open en peuterden de rupsen eruit.

Appelzaagwesp (Hoplocampa testudinea)
Tegelijk met het begin van de bloei worden door de op vliegen lijkende zaagwespen eieren gelegd in de bloesem, vlak onder de kelk. De plaats wordt aangegeven door een klein bruin stipje. Tegen het einde van de bloei komen de larven uit het ei en boren zich in de jonge vrucht een weg naar het klokhuis. Een larve (geelwitte rups) kan zo’n 3 tot 5 vruchten aantasten. De aangetaste vruchten vallen voortijdig af en de larven kruipen dan vervolgens in de grond om te verpoppen.
De wespen kunnen worden weggevangen met behulp van zinkwitlijmplanken die in de buurt van de bloesem worden opgehangen. Bij pruimen helpt dit tegen de aantasting van de pruimenzaagwesp. Door de eerste aangetaste vruchten af te plukken en te vernietigen voorkomt men dat de plaag zich uitbreidt.

Aziatisch lieveheersbeestje (Harmonia axyridis)
Het veelkleurig Aziatisch lieveheersbeestje is een kever die afkomstig is uit zuidoost Azië en behoort tot de familie van de lieveheersbeestjes (Coccinellidae). Ze hebben veel verschillende mogelijke tekeningen, van vrijwel oranje tot vrijwel zwart, maar zijn herkenbaar aan de zwarte 'M'-vormige tekening op het halsschild en het van achteren vaak wat geplooide of gedeukte rugschild. Het insect werd als biologische bestrijding van bladluizen begin jaren negentig ingevoerd in Nederland en België. Sinds begin deze eeuw is het beestje zich massaal aan het voortplanten. Het veelkleurig Aziatisch lieveheersbeestje is zeer vraatzuchtig en vormt daarom een bedreiging voor de inheemse lieveheersbeestjes. Bij gebrek aan bladluizen vreet het dier namelijk ook larven van andere lieveheersbeestjes op. Ook rupsen en vlindereitjes staan op het menu van dit lieveheersbeestje. Onderzoek in 2012 van Wageningen UR toont aan dat de invoering van het Aziatische lieveheersbeestje in Europa een grote vergissing was.

Bij gebrek aan bladluizen en larven vreten de diertjes ook aan het fruit zoals plaatsvond in augustus 2009. In deze periode vond er massale vraat schade plaats aan het rijpe fruit.

Aziatisch fruitvlieg (Drosophila suzukii)
De Aziatische fruitvlieg (Drosophila suzukii) is afkomstig uit Zuidoost-Azië, en heeft zich tegenwoordig verspreid over bijna alle werelddelen. Sindsdien veroorzaakt dit kleine, tweevleugelig insect meer en meer schade en kent het een zeer snelle geografische uitbreiding. In korte tijd kan dit exotische fruitvliegje tot 90 procent van de fruitoogst vernietigen. Vooral op zachte, rode vruchten als aardbeien, frambozen, bessen en kersen is het diertje dol.

De volwassenen insecten zijn lichtgele of bruine vliegjes met rode ogen en zijn ongeveer 2-3 mm lang. Ze zien eruit als gewone fruitvliegjes maar de mannetjes hebben een zwarte vlek op het uiteinde van iedere vleugel. De vrouwtjes hebben die vlek niet, maar beschikken over een opvallende zaagvormige legboor (ovipositor) waarmee ze door fruit met een dunne schil kunnen boren en hun eitjes in het fruit deponeren. De eitjes groeien uit tot fruitetende larfjes. De vrouwtjes kunnen in 7 tot 16 dagen tot 380 eitjes leggen, met 2 à 3 eitjes per legplaats. Na 3 generaties zijn dat ongeveer 27 miljoen volwassen vliegjes ! Het aangetaste fruit vertoont gaatjes, en gaat op die plaats snel rotten aangezien de larven er zich ontwikkelen. Afhankelijk van de temperatuur wordt het fruit binnen een paar dagen waardeloos.

Wespen zijn in principe nuttige dieren omdat ze alles pakken wat eiwitten bevat waaronder ook rupsen en andere schadelijke insecten zoals de DS en aan hun larven voeren. Verder is het van belang om de fruitbomen goed luchtig en open te houden. De DS houd van meer schaduwrijke, windstille en een vochtiger omgeving.

In 2012 is dit vliegje in Nederland geconstateerd. Het beste kunt u al het verdord of rottend fruit verwijderen. Bestrijden vind plaats met vallen voorzien van lokmiddelen. Meer informatie kunt u hier vinden.
In 2013 werd de Suzuki-fruitvlieg massaal aangetroffen in de Betuwe en regio Rivierenland..

In 2014 brengt de Aziatische fruitvlieg al zeer veel schade toe aan onder ander aardbeien, bramen, frambozen, kersen, pruimen en allerlei wilde bessensoorten. Ze zijn dan niet meer geschikt voor consumptie. Hele kersen oogsten zijn daardoor al verloren gegaan. 11/11/2014 de vallen geplaatst om deze fruitvlieg in Haaksbergen te monitoren. De volgende dag al bingo. Binnen twee weken 61 mannetjes en 28 vrouwtjes gevangen. Dit jaar al een enorme toename van de Aziatische fruitvlieg in Nederland. Meer informatie kunt u hier vinden.

In 2015 de eerste larfjes van de DS geconstateerd in de kers Morel. Zie onderstaande foto’s. Deze kersen zijn niet meer geschikt voor consumptie. Ook wordt de fruitvlieg aangetroffen in wespenvallen die vaak in augustus opgehangen worden en zijn voorzien van zoete vloeistoffen en daar blijkt de fruitvlieg ook gek op te zijn.

Bladluizen
We hebben het onder ander over de roze-appelluis op appel, appelgrasluis op appel en peer, de zwarte kersenluis op kers en op de pruim de groene kortstaartluis, de bloedblaarluis op de bladeren van rode en witte bes, hopluis en de melige luis.

Het geheim van de overwintering van de bladluis zit ‘m in de eieren. In de herfst worden ze gelegd door de gevleugelde luizengeneratie. Deze eitjes zijn winterproof en verdragen zelfs strenge vorst. Uit deze eieren komen in het voorjaar de gevleugelde luizen die gebruik maken van hun vleugels om te zoeken naar de geschikte waardplant. Op deze waardplant produceren ze aan de lopende band vleugelloze nakomelingen.
Deze jonge luizen zuigen aan de bladeren en nog niet verhoute scheuten. Hierdoor krult het blad om, verdroogt en valt voortijdig af. Dit veroorzaakt een groeiremming, die tevens de vruchtbaarheid beïnvloed. In sterk aangetaste bomen blijven de vruchten klein en rijpen onvoldoende af.
In het vroege voorjaar is nachtvorst een groot gevaar voor de luis, een temperatuur van enkele graden onder nul overleeft geen enkel exemplaar.
Over het algemeen zorgen de luizen per seizoen voor meer generaties nakomelingen. Op de afgescheiden van honingdauw kan roetdauwschimmels groeien. welke zeer schadelijk kunnen zijn.


Ook al valt aan de plant niets te zien, dan geven mieren aan dat er luizen in de fruitboom zitten. Het is een continu omhoog en omlaag kruipen van talrijke mieren langs de stam en takken.

Het kan zijn dat de kwaliteit van de grond invloed heeft op het verschijnen van luizen. De bomen die een ongestoorde groei vertonen hebben vaak geen last. De bomen die op een plek staan waarbij de grond van mindere kwaliteit is kunnen veel overlast ondervinden van luizen in de toppen. Bemesten met organische mest of compost is het advies. Het optreden van luizen kan ook worden voorkomen door de plant meer water te geven in tijden van droogte.
Bij sterke bomen loopt de sapstroom goed door maar bij slechte bomen en jonge aanplant kan er sprake zijn van verstoring. Vaak is dan de druk van de sapstroom naar boven groter dan naar beneden. Daardoor hopen de suikers zich op boven in de boom. Daar vind je dan ook vaak de meeste luizen. Deze luizen kun je wegspuiten met koud (ijs)water hier hebben ze een hekel aan of verwijder deze toppen met luizen en geef ze aan de kippen.
Gaat het blad krullen dan kun je het beste spuiten met een spiritus / zeep oplossing op met brandnetelgier. Zie verder.

Bestrijding is mogelijk door te spuiten met een straal koud (ijs)water aan de onderzijde van het blad. Afspuiten vanaf de stam richting het blad. Doe dit ‘s avonds, dat vinden ze zeer onprettig. Ook is bespuiting mogelijk met een oplossing van lauw water en 2% groene zeep + 2% spiritus. Spuiten met brandnetelgier is ook mogelijk. Laat 1 kg brandnetel 4 tot 14 dagen trekken in een emmer water, en vermeng 1 deel gier met 10 delen water.
Wat je ook kunt doen is de bladeren met luizen, s’morgens of na een regenbui, bestuiven met lavameel of basaltmeel.

De aantasting van de zwarte kersenluis is tot het minimum te beperken door rond de kersenbomen een bloemenstrook (drachtplanten voor bijen) in te zaaien. Ook onder andere fruitsoorten geeft deze bloemenstrook aantrekkingskracht op de natuurlijke vijanden (lieveheersbeestjes, gaasvliegjes) van de kersenluis en andere schadelijke insecten zoals perenbladvlooien, wantsen en andere luizen.

De bloedblaarluis is te herkennen aan de rode bobbels boven op de bladeren van de rode en witte bes. Vanaf april bevinden de gele bloedblaarluizen zich aan de onderzijde van het bessenblad. In de zomer verlaten ze het blad om in september als gevleugelden terug te keren naar de bessenstruiken om hun eieren erop af te zetten en overwinteren in deze vorm.

Natuurlijke vijanden zijn lieveheersbeestje, gaasvlieg, zweefvlieg, roofwants en oorworm.

Bladmineermotten
Bladmineermotten zijn kleine motjes waarvan de larven gangen (mijnen) maken in het blad door het bladmoes op te eten. Daardoor vermindert de fotosynthesecapaciteit van het blad en bij ernstige aantasting zal het blad afsterven. De gangen krijgen een wit, gelig of bruine kleur. Vlezigere bladen zijn gevoeliger voor aantasting door bladmineerders dan dunne bladeren.
Wij hebben het over de Appelbladmineermot, Appelhoekmijnmot, Appelvouwmijnmot, Kokermot.

Bladrollers (Tortricidae)
De naam heeft de bladroller te danken aan de rups van deze vlindersoort. De rups rolt namelijk een blad of enkele bladeren op en leeft daarin. De rups voed zich met bladeren en vruchten. Ze kunnen in grote getale in de fruitbomen voorkomen.
Er zijn ook soorten die gaten boren in stengels, of die gallen veroorzaken, waardoor ze schade kunnen veroorzaken aan oogstgewassen en bomen

Het zijn verder vrij kleine vlinders. De rechthoekige vleugels lijken vrij breed en worden in rust als een dakje gevouwen. De kop is bedekt met ruwe schubben en het lichaam is bruin, groen of grijs.
Ze kunnen tot wel 400 eieren per week leggen. Deze worden afzonderlijk of groepsgewijs afgezet op bladeren of vruchten.
In Nederland komen een kleine 370 soorten voor maar wereldwijd zijn er ruim tienduizend soorten beschreven.

Appelbladroller (Adoxophyes reticulana)
De appelbladroller of vruchtbladroller is een mot waarvan de groene tot donkerbruine zeer beweeglijke rupsen in het voorjaar aan de knoppen vreten en bloemknoppen en blaadjes aaneen spinnen. Zij vreten oppervlakkig aan de vruchten.

De eerste motjes verschijnen eind mei / begin juni en leggen dan de eitjes die ze bedekken met een hard wordend laagje. Na ongeveer 12 dagen komen de rupsjes te voorschijn en beginnen dan aan de skeletvreterij. Hierbij zitten de rupsjes goed verscholen onder een vuilwit spinsel tegen de onderzijde van het blad.
Eind juli / augustus verschijnen de motjes van de tweede generatie maar deze veroorzaken nagenoeg geen schade. Voor de winter zoeken deze rupsjes een plekje om zich in te spinnen. Zodra de knoppen in het voorjaar eind maart begin april uitlopen worden ze actief en beginnen weer te vreten aan de groene blaadjes.

In de particuliere teelt is bestrijding niet nodig. Stimuleer de aanwezigheid van zangvogels en sluipwespen, de natuurlijke vijanden van de bladrollers.

Heggebladroller (Archips rosana)
De vlinder vliegt vanaf juli tot eind augustus en legt dan de eitjes op de stammen. Deze komen volgend voorjaar uit rond maart / april. De rupsjes vreten dan aan de bladeren en vruchten en verpoppen zich dan in de tot een sigaarvorm opgerolde bladeren. Na 2 tot 3 weken verschijnen  hieruit de vlinders

Bestrijding kan plaats vinden door het aanbrengen van mezenkastjes of oorwormpotten en door het wegnemen van de sigaren aan de vruchtbomen.

Bladrolkevers (Attelabidae of te wel sigarenmakers)
Of de opgerolde bladeren, van onderstaande foto’s, nu zijn gemaakt door de Bladroller of door de Bladrolkever is mij niet geheel duidelijk. Ook omdat er twee eitjes gevonden zijn aan de binnenkant van de sigaar. De vrouwtjes van de bladrolkever rollen voor de eileg de bladeren op tot een soort sigaarvormige structuur waarin de larve zich ontwikkelt. Ten slotte kauwt ze de bladsteel gedeeltelijk door zodat het blad zal verwelken en uiteindelijk afvallen. De larve ontwikkelt zich in en voedt zich met de "sigaar", en verpopt ofwel in het blad ofwel in de bodem. Er kunnen meerdere generaties in een jaar uitkomen.

Bladsnuitkever
Bladsnuitkevers eten opvallend hoekige gaten in de bladranden op allerlei fruitplanten, ook worden bloesems beschadigd. De groene kevers (5 tot 10 mm lang) komen te voorschijn van half april tot eind mei en zijn overdag actief. Ze eten vooral aan jonge plantendelen. Eind april tot begin juni gebeurt de eierleg in de grond. De larven leven in de grond en voeden zich met plantenwortels van mei tot eind augustus waarna ze in rust gaan. De kevers verplaatsen zich gemakkelijk en bij storing laten zich vlug vallen. Ze komen voor op meerdere fruitplanten. Bestrijding is mogelijk door op de takken kloppen met een net eronder om de gevallen kevers op te vangen. Natuurlijke bestrijding door de grond bespuiten met aaltjes.

Bramengalmijt
Als de bramen eind oktober nog niet rijp zijn en rood blijven is dat het werk van de Bramengalmijt of rode vruchtenziekte. De ziekte wordt veroorzaakt door zuigschade aan de braambessen, waardoor het aangetaste deel van de vrucht fel rood (of bruinrood) blijft. De mijten overwinteren in de dode bessen op de plant en verhuizen in de lente naar de vruchtdragende scheuten. De schade treed meestal op in de zomer en de herfst. De aangetaste vruchten verdrogen en blijven aan de plant hangen.

Bestrijding kan vanaf begin mei door regelmatig de struiken te behandelen met spuitzwavel. Snoei na de oogst zo vlug mogelijk de stengels die vrucht hebben gedragen weg en verwijder het gesnoeide hout. Verwijder ook regelmatig de aangetast en verdroogde vruchten.

Fruitmot (Laspeyresia pomonella) Wormstekigheid
Wormstekigheid, want zo wordt deze plaag genoemd, wordt veroorzaakt door de rups van het fruitmotje. Deze rupsen maken gedurende de vruchtontwikkeling gangen in het fruit, aan de buitenkant te herkennen aan een rode plek rondom het inboorgat. Vooral in warme zomers kan de schade erg groot zijn. Appels zijn gevoeliger voor deze aantasting dan peren.

Na verloop van tijd vallen de aangetaste vruchten noodrijp af. Rijpe wormstekige vruchten zijn niet geschikt om te bewaren, maar wel prima voor bijvoorbeeld appelmoes. Snij tijdens bewerking wel de aangetaste delen weg.
De fruitmot (Cydia pomonella) legt in de zomermaanden haar eitjes op de jonge vruchten, waar enige tijd later de rupsjes (roze bij appel en witgeel bij peer) uitkomen, die zich door de vrucht een weg naar het klokhuis boren. Daar aangekomen doen ze zich tegoed aan de onrijpe pitten. Na ongeveer een maand is de rups volgroeid, verlaat de vrucht met behulp van spinsel en verbergt zich onder de schors waar hij een witte cocon vormt.
De larven overwinteren in schorsspleten. Daardoor kunnen ook zij gevangen worden met de golfkartonnen vangbanden methode. Meer hierover zie Pruimenmot. Ook oorwormen kunnen bijdragen tot de bestrijding. Er kunnen twee generaties zijn van mei tot augustus.

Maakt het de natuurlijke vijanden naar de zin: mezen kunnen `s winters het grootste deel van de overwinterende rupsen tussen de schorsschilfers wegpikken; vleermuizen eten vliegende motten en er zijn sluipwespen die op eieren en rupsen parasiteren. Verwijder losse schorsschilfers van ruwe stammen en breng vangbanden aan. Zorg tijdig dat de afgevallen vruchten met de rupsjes erin verwijderd of opgegeten zijn (veevoeder), voordat de rupsjes weer langs de stam omhoog kruipen. De inzet van kippen werkt ook erg goed tegen de fruitmot.


Het pruimenmotje is de veroorzaker van de wormstekigheid bij pruimen.

Vanaf half april kan door middel van feromoonvallen (deltaval) het vluchtverloop gevolgd worden. Daardoor kan het optimale bestrijdingstijdstip berekend worden. Er bestaan verschillende typen feromoondoppen voor in de val. Vaak maakt men gebruik van de fruitmotdoppen van de Pherobank die 4mg codlemone bevatten of van Combodoppen. De bestrijdingsdrempel voor aanvullende behandelingen bij dit type val is tien motten per val. De vallen worden in het midden van de boomgaard opgehangen op een afstand van 20 meter van elkaar.

De pruimenmot kun je ook bestrijden met deze deltaval. De deltaval bestaat uit een bodem van niet-drogende lijm, met daarboven een dak van duurzaam, waterbestendig materiaal. In het midden van de nok is er een haakje waarmee de val kan worden opgehangen. Centraal onder het dak en boven de lijmbodem wordt de capsule, die de feromonen vrijgeeft, opgehangen. De mannetjes, aangetrokken door het vrouwelijke seksferomoon, vangen bot en komen op de lijmplaat terecht. De val wordt vanaf half april tot eind april uitgehangen. Eén val voldoet voor 5 fruitbomen te beschermen. De feromooncapsule is 16 weken actief. Hoe meer je van de populatie kan wegvangen, hoe beter de start voor het daaropvolgend jaar. Je moet ermee rekening houden dat je verschillende jaren na elkaar de feromoonval moet uithangen om je populatie pruimenmotten weg te vangen. Met de jaren krijg je daardoor steeds minder gestoken pruimen. Zoals hiervoor vermeld kan de val gebruikt worden ter signalisatie om dan over te gaan tot een biologische bestrijdingsmiddel maar kan ook gebruikt worden als bestrijdingsmiddel.

Op 14 april 2014 werd voor het eerst de Feromoonval voor Pruimenmot toegepast. Na twee dagen waren de eerste pruimenmotten al gevangen.

Een methode van bestrijden is het toepassen van Feromoonverwarring. Feromonen zijn lokstoffen die vrouwelijke vlinders verspreiden om mannelijke vlinders aan te trekken. Door de feromoonwolk in de boomgaard kunnen de mannetjes ’s nachts de vrouwtjes niet meer vinden waardoor de vrouwtjes niet bevrucht worden en sterven zonder eitjes afgezet te hebben. Daardoor worden veel minder vruchten aangetast door de fruitmot.
Feromoonverwarring wordt vanaf eind april, 1 week voor de start van de vlucht van de fruitmot, in de boomgaard uitgehangen en blijft daar hangen tot aan de pluk. Hang aan iedere 2de boom een verdamper. Hang de verdampers boven in de boom, in de bovenste halve meter van de kop om een zo breed mogelijk feromoonwolk te krijgen. De Fruitmot paart namelijk hoog in de boom, daar moet dus voldoende feromoon zijn. Daarbij zakt de Feromoon langzaam naar beneden, nooit omhoog. Randen zijn gevoelig voor verwaaiing van het feromoon door de wind. Om dit te compenseren, moeten in de randrij en in de eindbomen twee maal zoveel verdampers worden uitgehangen als in het perceel.

Een veel gebruikt middel is die van Isomate CLR feromoonverwarring. Vasthechten doe je door de uiteinden lichtjes in elkaar te draaien.
Een ander veel toegepast feromoonverwarring middel is RAK3 voor alleen fruitmot en RAK3+4 voor de bestrijding van fruitmot en bladrollers. Dit middel kan ook heel goed toegepast worden in fruithagen.

Fruitspintmijt (Panonychus ulmi)
Deze spintmijt komt in de meeste boomgaarden regelmatig voor. De rode spintmijt overwintert als ei. De donkerrode eieren worden als ringen rond de knoppen of de scheutbases gelegd. In april, kort voor de bloei, komen de larven uit het ei en zitten dan massaal op de rozetbladeren. De larven schaven aan de onderzijde van de blaadjes wondjes, waaruit de plantensappen worden opgenomen. De aangetaste bladeren worden eerst geel daarna vaalbruin en vallen dan spoedig af. In de zomer heeft de fruitspintmijt vier tot zes overlappende generaties. Een volwassen vrouwtje kan wel tachtig eieren leggen waardoor in een warme periode de populatie zich razendsnel kan ontwikkelen.
Karakteristiek voor deze plaag is het spinsel dat goed te zien is. Bij grote aantallen spintmijten worden de bladeren zelfs helemaal bedekt met webben.
(Appel)Roofmijten en galmuggen zijn de belangrijkste predatoren. Predatoren zijn rovende insecten die leven van andere insecten. De spintroofmijt zoekt actief zijn prooi en kan zich daarbij over redelijke afstanden verplaatsen. De roofmijt zuigt de prooi leeg en gaat op zoek naar een volgend slachtoffer. Zo zuigt een volwassen roofmijt per dag 20 jonge of 5 volwassen spintmijten leeg. De roofmijt blijft actief zolang er nog spintmijten zijn.

De mijten gedijen bij warm en droog weer. Spuit het gewas daarom in droge perioden regelmatig nat met water. Hiermee voorkom je de komst van spintmijten.

De laatste jaren (2013) treed de fruitspintmijt weer massaal op. Sommige onderzoekers noemen de klimaatverandering als mogelijke oorzaak. Fruittelers, daar en tegen, vermoeden dat nieuwe insecticiden mogelijk de oorzaak zijn van de spinttoename.

Groene Appelwants (Lygocoris pabulinus)
Van de wantsen die schade veroorzaken in boomgaarden is de groene appelwants de belangrijkste. Hij komt niet alleen op appel en peer voor, maar ook op alle bessensoorten, kers, perzik, pruim en framboos. De volwassen groene appelwants is ruim 2 1/2 cm groot, een beetje plat en groen en zeer beweeglijk, maar hij vliegt weinig. De jonge wants lijkt veel op bladluis, staat hoger op de poten maar is veel sneller. Hij is geelgroen van kleur en draagt rood gepunte antennen en heeft een zuigsnuit.

De volwassen wants legt in augustus tot begin september haar glanzend witte eitjes onder de schors van jonge scheuten. Deze eitjes zijn moeilijk waar te nemen. Na overwintering in de boom verschijnen in april tot begin mei de eerste jonge wantsen. De jonge insecten voeden zich, door middel van hun zuigsnuit, met voedingssappen uit de cellen van jonge bladeren, jonge twijgen en prille vruchten. vandaar dat we het schadebeeld veel in de groeitoppen van onze gewassen zien. Bij jonge bomen en pas uitlopende enten kan dit zeer ernstig zijn
In beschadigde bladeren en vruchten ontstaan kleine bruine littekens en blijven achter in de groei, waardoor misvorming van de vrucht, blad en scheuteinden optreedt. De wonden in de vruchten groeien uit tot enkele millimeters en worden grote bruine verkurkte plekjes, soms diepe putjes wat lijkt op hagelschade.

Na ongeveer vijf weken zijn de jongen volwassen. Voordat wantsen volwassen zijn, verlaten ze de winter waardplaats en gaan naar kruidachtige gewassen zoals paardenbloem, brandnetels en aardappels. De tweede generatie die zich hierop ontwikkelt, vliegt in de nazomer weer terug naar de fruitbomen om daar de wintereieren af te zetten. Soms kan het voorkomen dat deze vlucht al in juli plaatsvindt en dan zullende wantsen de jonge groeitoppen beschadigen. Op de vruchten kan dan geen schade meer ontstaan, omdat de wants dan niet in staat is met zijn snuit de taaie schil te doorboren.

De natuurlijke bestrijding is niet zo eenvoudig. In het algemeen moet men de voorwaarden scheppen, dat de natuurlijke vijanden zich ter plaatse goed thuis voelen. Nestkastjes voor vogels in de bomen plaatsen, schuilplaatsen voor oorwormen in de bomen hangen etc. Volwassen wantsen laten zich door een tik tegen de tak vallen. Door opvang op een doek kan men deze zeer snelle insecten verwijderen en vernietigen. Zorg er verder voor dat er zo weinig mogelijk waardplanten staan zoals brandnetels, chrysanten, ribes, onkruid zoals klein kruiskruid. Hou met name in het voorjaar de brandnetels kort.

kersenbladwesp (Caliroa cerasi)
De kersenbladwesp is een vliesvleugelig insect uit de familie van de bladwespen (Tenthredinidae).
Volwassen kersenbladwespen zijn zwart, zo'n 5mm lang en lijken veel op fruitvliegjes maar hebben twee paar vleugels. De (minerende) larven zijn veel bekender en soms schadelijk. Ze zijn groenig en gevormd als een slakje. Maar dan wel eentje met pootjes! Ze lijken op een slakje doordat zeeën glimmende zwarte substantie afscheiden. Daarmee bedekken ze zichzelf en zien er uit als kleine, glimmende, zwarte slakjes.

De kersenbladwesp treedt meestal op in twee generaties. De vrouwtjes zagen een klein gaatje in de onderzijde van een blad en leggen daarin enkele eitjes. De eitjes komen na drie tot vier weken uit.

De kleine larfjes gaan naar de bovenzijde van het blad, alwaar ze de bovenste lagen van het blad opeten. De onderste laag en de nerven laten ze zitten. Ze eten het bladgroen op van de bladeren dus alleen het skelet blijft aan de boom hangen. Al na een maand zijn de larven klaar om te verpoppen.

Ze laten zich op de grond vallen en boren zich zo'n drie tot zes centimeter diep de grond in. Daar verpoppen ze. De tweede generatie overwintert als pop en komt pas na de overwintering te voorschijn. De zomergeneratie heeft maar een maand de tijd nodig om te verpoppen. We vinden de bastaardrupsen van de kersenbladwesp niet alleen op de bladeren van kersen, maar ook op die van pruim en peer.
Over het algemeen wordt er weinig aan gedaan  maar het kan nadelig voor de boom worden als het jaren achter elkaar optreed dan verzwakt de fruitboom toch uiteindelijk.

Met kersen en peren is de kersenbladwesp over de hele wereld verspreid geraakt. Je treft hem aan in Europa, Azië, Japan, Noord-Amerika, Zuid-Amerika en Nieuw Zeeland. De schade die de eerste generatie in juni en juli aanricht is vrijwel altijd beperkt. De tweede larvengeneratie, die vooral in september actief is, doet meestal de grootste schade ontstaan in boomgaarden. Toch is bestrijding slechts nodig als de soort zeer massaal optreedt en bomen geheel dreigt te ontbladeren.
Door kippen tussen de bomen laten lopen voorkom je aantasting. Ze scharrelen rond de boom en eten de verpopte larven op. Ook de mol is gek op dit insect.

Kersenvlieg (Rhagoletis cerasi)
De kersenvlieg legt in mei/juni haar eieren in kersen die van groen naar geel kleuren. In de kersen ontwikkelt zich een made, waardoor de kersen ongeschikt zijn voor de verkoop. Incidenteel kan de kersenvlieg grote schade aanrichten. De volwassen kersenvlieg is ongeveer 4 mm lang, heeft een puntig achterlijf met een legbuis. Ze heeft een geel driehoekje op de rug en lichtgele banden dwars over de vleugels. De maden zijn 4 mm lang en wit van kleur. De pop, die zich in de grond ontwikkelt, is strogeel van kleur. De kersenvlieg overwintert als pop in de grond. In mei/juni kruipen de volwassen vliegen uit de grond en zetten hun eieren af in onrijpe kersen bij een minimumtemperatuur van 16 °C. De witte made verlaat in de zomer de vrucht en laat zich op de grond vallen om te verpoppen. Een deel van de poppen kan meer dan één winter overwinteren. Voor een optimale bestrijding kan gebruik gemaakt worden van gele vangplaten, waardoor het verschijnen van de kersenvlieg gevolgd kan worden. Na het verschijnen van de eerste vliegen en voordat de eieren worden afgezet kan een bestrijding uitgevoerd worden op de vliegen met een insecticide.

Hobbytelers kunnen met een vriendelijkere methode bestrijding toepassen. Zij kunnen kippen inzetten. Die zullen, als de grond niet bevroren is, in de grond overwinterende larven met hun poten naar boven krabben en opeten.

Mieren
Mieren hebben soms een negatief effect, omdat de bladluis-melkende mieren de (schadelijke) bladluiskolonies beschermen tegen natuurlijke vijanden zoals lieveheersbeestjes en sluipwespen en ze overbrengen naar andere gedeelten in de boom. Mieren die op fruitbomen afkomen op bladluiskolonies worden soms als vervuiling van de oogstproducten gezien en daarom als hinderlijk beoordeeld.
Bij ons komt het ook jaarlijks voor dat de mieren het ook hebben voorzien op de bloemen en jonge vruchtzetting. Hierdoor ontstaat vraatschade waardoor de bloem / vrucht niet tot ontwikkeling komt en daardoor afsterft. Zie foto.
De mieren vernielen de meeldraaden en stampers bij het bemachtigen van nectar uit de bloemen. Verder beschadigen zij de weke, saprijke bloemdelen, zachte bladeren en scheuten. Deze worden aangebeten, doorgeknaagd of uitgevreten

Bestrijding van plagen kun je uitvoeren middels het aanbrengen van een lijmband om de boomstam zodra je de mieren in de boom ziet. De nog in de boom aanwezige mieren kun je verwijderen door aan de takken te kloppen of te schudden. Zij vallen er dan af.
De lijmbanden worden weer verwijdert wanneer de bloeiperiode voorbij is en de vruchtzetting voldoende opgang is gekomen. De mieren zullen dan niet meer terugkeren in de boom.

Perenbladgalmug
Er zijn drie generaties per jaar. De galmug overwintert als larve in een cocon in de grond en dit maakt bestrijding mogelijk door middel van kippen onder de boom te laten lopen.

Ze verpopt in april en het leggen van eieren door de mug (1,5 tot 2 mm met rood vleeskleurig achterlijf) gebeurt in april, mei. De eieren worden groepsgewijs in de jonge scheuttoppen gelegd. De larven gaan naar de jonge nog opgerolde bladeren in de groeipunten en beginnen sap te zuigen. Door dit zuigen ontstaat galvorming en de bladeren naar boven overlangs opgerold, blijven stijf en gebobbeld. De gallen van de opgerolde bladeren zijn aanvankelijk groengeel tot roze en worden later zwart als het bladweefsel is afgestorven. De bladeren verdrogen soms en vallen af. Bestrijding door sluipwespen, oorwormen en roofwantsen en het wegknippen van aangetast scheuten.

Perebladvlo (Psylla pyri)
Deze vlo doet zijn naam eer aan. Zij zitten vooral op jonge bladeren en scheuten en scheiden daarbij grote hoeveelheden honingdauw af. Het sparen van nuttige insecten, waaronder wantsen van het geslacht Anthocorus, heeft een positieve invloed op de aantasting.

Als de perenoogst achter de rug is kan men een mooie dag uitkiezen om de perenbladvlooien te bestrijden.
Perenbladvlooien verzwakken de knoppen en verspreiden pear decline (zaailingziekte) die voor uitval kan zorgen. Volwassen roofwantsen migreren rond de perenoogst naar windsingels en worden minder effectief waardoor de populatie perenbladvlooien in korte tijd snel kan toenemen. Een bestrijding met Calypso na de oogst kan veel problemen voorkomen. Calypso is vloeibaar en mengbaar met onder andere bladmeststoffen. Het advies is 0,25 l/ha Calypso + uitvloeier. Zelf passen wij dit middel niet toe.

Perenknopkever (Anthonomus piri)
Wanneer de perenknopkever (Perenbloesemkever) in een aanplant toeslaat, kan aantasting van jaar tot jaar sterk toenemen en voor grote productieverliezen zorgen, wanneer geen maatregelen worden genomen. Schade ontstaat door het beschadigen van de bloemknoppen door de kevers in mei/juni, maar vooral doordat de larve die zich in de bloemknop ontwikkelt, ervoor zorgt dat de bloemknop niet verder uitloopt en dus geen vruchten oplevert. Aangezien één kever vele knoppen kan aanprikken en daarin een ei kan leggen, kan het voorkomen dat bomen van het één op het andere jaar helemaal zonder vruchten blijven. Dit heeft vaak weer negatieve groei- en productie-effecten in de jaren erna tot gevolg.

De perenknopkever lijkt sterk op de appelbloesemkever, heeft een grijze band over zijn dekschilden en is roodbruin van kleur. De larve is 5-7 mm lang, crèmewit met een donkerbruine kop en ligt vaak in een sterk gekromde C-vorm in de holte in de knop.

Tijdens de bloei wordt snel zichtbaar of er aantasting is door perenknopkever. Wanneer de knopschubben van de niet uitlopende knop voorzichtig worden weggebroken is in het geval van aantasting de witte larve zichtbaar. De perenknopkever overwintert als larve in de gemengde knoppen. In het voorjaar verpopt de larve en vanaf half mei verschijnt de volwassen kever. De kever is tot half juni in het gewas te vinden, waar hij in aanleg zijnde knoppen beschadigt. Daarna gaat de kever in zomerrust. In september komt de kever weer te voorschijn en legt hij zijn eieren in de gemengde knoppen, één ei per knop. Hieruit ontwikkelt zich in oktober de larve, die vervolgens in het eerste stadium overwintert. Vanaf maart komt de ontwikkeling weer op gang en vervelt de larve drie keer. Tijdens deze ontwikkeling wordt de perenknop leeg gevreten.

Indien tijdens de bloei bomen met perenknopkever aantasting gevonden worden, moet men in het najaar bij het verschijnen van de kevers (midden september, zo snel mogelijk na de pluk) een mooie dag uitkiezen om de perenknopkever te bestrijden.
Een bestrijding met Calypso na de oogst kan veel problemen voorkomen. Calypso is vloeibaar en mengbaar met onder andere bladmeststoffen. Het advies is 0,25 l/ha Calypso + uitvloeier.

Perenpokmijt (Phytoptus pyri)
Reeds bij het ontplooien van de bladeren worden geelgroene vlekjes waargenomen aan weerszijden van de hoofdnerf. Het blad zwelt enigszins op zodat er puistjes of pokken ontstaan, vandaar de naam Perepokziekte. Deze vlekken verkleuren later meestal rood, daarna bruin en dor. Meestal zijn meerdere bladeren aan de twijg aangetast.

Deze bladeren komen uit geïnfecteerde knoppen waarin de veroorzakers, De perenpokmijt (perengalmijt) heeft overwinterd. Als in het voorjaar, begin maart, de temperaturen omhoog gaan wordt de perepokmijt ook actief, deze mijt overwintert achter de knopschubben en legt binnenkort eitjes op de uitgelopen knoppen. De Perenpokmijt is wit tot lichtrood van kleur en zeer klein (0,2mm) en zonder een vergrootglas is de mijt niet waar te nemen. Eind juli, wanneer het blad niet genoeg voedsel meer bevat, of door overbevolking, kruipen de mijten aan de onderzijde van het blad naar buiten en gaan op zoek naar nieuwe frisse blaadjes aan de jonge scheuten. Ook op bloemstelen en jonge vruchtjes kan perenpok voorkomen. Aangetaste bloemen en misvormde vruchtjes ontwikkelen zich niet normaal en vallen praktisch allemaal af.

Bestrijding: aangetaste vruchten en bladeren verwijderen. Meerdere malen een zwavelbespuiting uitvoeren bij een buitentemperatuur van 15°C, te beginnen wanneer de knoppen beginnen open te gaan, is biologisch verantwoord in alle percelen waar het jaar ervoor aantasting voorkwam. Als er enkele bladeren zijn aangetast kan door deze tijdig af te plukken, voordat de bladeren bruin worden en de mijten de pokken hebben verlaten, een goede bestrijding worden verkregen. In mei 2013 werd de peer, Clapp’s Favourite, getroffen door de perenpokziekte. Alle aangetaste bladeren verwijdert.
Eind september: Naast de knopkever kan in peren nu ook de perenpokmijt aangepakt worden. Behandel gevoelige gewassen met spuitzwavel (60 gram per 10l water) dat verlaag de mijtendruk voor het nieuwe seizoen.

Perenprachtkever
De perenprachtkever (ongeveer 8 mm lang, roodkoperkleurig) legt van half mei tot eind juli eieren in de schorspleten. De ontstane larven boren zich onmiddellijk in de schors en gaan tot de cambiumlaag voor het verder maken van de zigzaggalerijen. De witte geringde larven van deze kever eten zigzaggangen onder de schors, de boom blijft daardoor in leven. Een enkele keer wil de kever rond gaan wat er voor zorgt dat de sapstroom doorbroken wordt en de boom sterft.
Ze zijn actief van maart tot oktober en overwinteren tweemaal vooraleer te verpoppen. De volwassen kevers knagen zich naar buiten vanaf half mei bij de eerste keer van een temperatuur hoger dan 20 graden om eitjes af te zetten. Dan zijn ze het makkelijkste te bestrijden. Houd daarom de buitentemperatuur goed in de gaten.
Door de larven uit de schors te snijden en de wonden afdekken kan de kever bestreden worden.
Ook het zwart houden van de eerste halve meter rond de stam draagt bij aan de bestrijding omdat de kever een hekel heeft aan zwarte grond.

Perenspinselbladwesp (Neurotoma saltuum L.)
De vliegtijd van de Perenspinselbladwesp ligt in de maanden mei en juni. De mannetjes hebben een vuilgele kleur en de vrouwtjes hebben een gevlekt achterste. Ze zijn ongeveer 11 tot 14 mm groot.
De eieren worden in groepen van 30 tot 60 stuks in rijen aan de onderkant van het blad gelegd. Een vrouwtje kan ongeveer 200 eieren leggen. Na ruim een week komen de jonge larven uit. De volwassen rupsen overwinteren in een cocon in de grond om vanaf mei te verpoppen.
De larven zijn donkergeel tot oranje met een zwarte kop. Ze zijn ongeveer 2 cm lang en hebben 3 paar borstbenen voor en 1 paar achter poten.

Vanaf juni tot aan augustus kunnen er aan de perenbomen (ook meidoorn) bruingele met mestkorrels doordrenkte spinsels gevonden worden. De spinsels omvatten een aantal bladeren die door de vuildonkergele bladrupsen kaal gevreten worden. De nerven laten ze grotendeels staan. Als de larven de bladeren kaal hebben wordt er een eindje verder een nieuw spinsel gemaakt. Een larven kolonie kan 6 spinselnesten aanleggen. Het spinsel heeft een grootte van ongeveer 15 cm. Bij ernstige schade wordt het gehele blad weg gegeten, waar door groeiremming of afsterving kan ontstaan.

Te bestrijden kan eenvoudig door de rupsen nesten handmatig weg te halen of door met een krachtige waterstraal de rupsen af te spuiten

Perenzaagwesp (Hoplocampa brevis)
In de nog prille perenvruchtjes zitten kleine ronde boorgaatjes waaruit bruin, nat en kleverige uitwerpselen komen. Als deze kleine zwarte peertjes voegtijdig afvallen dan heb je te maken met de perenzaagwesp. De perenzaagwesp overwintert als larve in de grond. Half april komen de wespen te voorschijn en lijken veel op de appelzaagwesp maar zijn iets kleiner. De eitjes worden op de overgang van het vruchtbeginsel en de kelkstippen afgezet. Deze eiplaatsen zwellen iets op en het gaatje van de legboor is zichtbaar. Tijdens de volle bloei komen de larven uit en vreet een gangetje rondom in de kelkholte en gaat door naar het klokhuis welke geheel wordt uitgehold. Hierna worden nog enige vruchtjes aangevreten. Is de larve volwassen geworden dan kruipt ze eind mei de grond in. De zaagwespen kunnen worden weggevangen met behulp van witte kruisvallen opgehangen bij de bloesems. Aangetaste aan de boom hangende en afgevallen vruchten vernietigen ter voorkoming van uitbreiding van de plaag. Zorg voor huisvesting voor mezen, zij eten de larven. Kippen onder de bomen doen ook goed werk.

Pissebed
Pissebedden zijn geen insecten, maar kreeftachtigen (orde Isopoda).

Normaal gesproken leven pissebedden van organisch materiaal en kunnen in geringe aantallen een nuttige bijdrage leveren aan de verwerking van allerlei organische afval in de bodem. Echter ze kunnen ook in binnen en buitenteelt behoorlijke schade toebrengen aan allerlei gewassen, zoals jonge zaailingen, bloemen en fruit. (tomaten, komkommer, appel, aardbeien, etc.). Binnen in kelders kunnen pissebedden schade aan etenswaren toebrengen, maar nog belangrijker is het veroorzaken van ziektes. Pissebedden kunnen ook in fruit behoorlijke schade toebrengen. Hierdoor komen er allemaal gaatjes in en op die plekken gaan ze snel rotten.

De pissebed heeft vele vijanden, zoals insecten, spinnen, amfibieën en vogels. Een dier dat dol is op pissebedden en zich zelfs heeft gespecialiseerd in het vangen en kraken van deze diertjes, is de roodwitte celspin

Pissebedden kun je lokken door een aardappel uit te hollen en deze met de bolle kant naar beneden leggen daar kruipen de pissebedden in die je vervolgens kunt wegvangen. Pissebedden zijn gevoelig voor uitdroging dus je zult ze meestal op vochtige plekken vinden.

Pissebedden kunnen ook worden bestreden met behulp van een lokval, waarin zich parasieten (natuurlijke vijanden van de pissebed) bevinden die de pissebedden doden. De natuurlijke vijanden die zijn verwerkt vallen onder de Nederlandse Flora- en Fauna wet. Ze zijn onschadelijk voor mens en dier en kunnen zowel binnen als buiten worden toegepast. De parasiet is werkzaam bij een temperatuur vanaf 15º C. De incubatietijd om de parasieten hun werk te laten doen is 7 dagen. Binnen 7 dagen zullen de aangetrokken pissebedden al ziek worden en sterven. Gemiddeld is 80% van de aangetrokken pissebedden binnen 14 dagen dood. De parasiet is werkzaam gedurende 3 weken. Hierna moet de inhoud van de val worden vervangen door nieuw materiaal indien er nog sprake is van aantasting. De beste tijd om pissebedden buiten te bestrijden is vanaf eind april tot eind september, als de buitentemperatuur niet lager is dan 14º C

Pruimenmot
De pruimenmot (een nachtvlinder) is ongeveer 1 cm lang, grijs met blauwe schubben. Schade ontstaat doordat de mot een ei legt op een jonge pruim. De larve die daaruit ontwikkelt boort vanaf de steelholte een nauwe mineergang net onder de schil. Vervolgens boort zij een gang dwars naar de pit en om de pit heen, waarbij ze het vruchtvlees opeet en een natte zwarte pulp in de boorgang achterlaat. De aangetaste vruchten zijn te herkennen aan een kleurloos harsachtige druppeltjes op de vrucht.

De jonge larve is crêmekleurig, een volgroeide rups is roze met een bruinzwarte kop. Nadat de larve volgroeit is, boort ze zich naar de schil en verlaat via een gat van 2 mm de vrucht. Aangetaste vruchten rijpen sneller af. Vanaf eind april kan door middel van feromoonvallen het vluchtverloop gevolgd worden. Daardoor kan het optimale bestrijdingstijdstip berekend worden. Bestrijding is nodig 100 dagen na een vluchtpiek. Wanneer het voorgaande jaar aantasting voorkwam is het raadzaam vanaf half juni met bestrijding te beginnen. Bestrijding houdt in dit geval in het verwijderen van aangetaste vruchten en het aanbrengen van vangbanden (golfkarton). zie verder.


Meer informatie over de pruimenmot:

Het pruimenmotje is de veroorzaker van de wormstekigheid bij pruimen. Tweemaal per jaar wordt er een aanslag gepleegd. Op winterstille tamelijke warme avonden, wanneer de avondtemperatuur tenminste 14 a 15 graden bedraagt, worden de eerste eitjes gelegd op de nog heel kleine pruimpjes. De eieren zijn plat van vorm en zilverachtig glanzend van kleur. Zij worden afzonderlijk afgezet, meestal aan het naar beneden gekeerde einde van de pruim in de buurt van de punt. Vanaf juni zijn de eitjes vrij gemakkelijk waar te nemen

Eerste generatie geeft weinig schade. Omstreeks begin juni beginnen daardoor de aangetaste vruchten vroegtijdig te verkleuren. Dit proces wordt ook wel het noodrijp genoemd. De noodrijp geworden vruchten vallen af en vaak vindt men nog de rood / roze rupsjes in de vruchten. Het afvallen val samen met de junirui en geeft een natuurlijke vruchtdunning. In 2016 rond 17 mei al begonnen met het oprapen en vernietigen van de gevallen groene pruimpjes van de pruimenbomen. In elk gevallen pruimpje zat namelijk het wormpje van de pruimenmot. Zo doe je aan een natuurlijke bestrijding van de pruimenmot. Ook in de feromonen vallen zaten veel gevangen motten. Daarna geen last meer van dit motje.

De tweede generatie geeft veel schade. Op 9 juni 2019 al de eersten gevangen in de feromoonval. Als de rups volwassen is geworden verlaten ze de jonge noodrijp geworden pruimpjes en verpoppen ze zich in de grond of onder schorsdelen. De aangetaste vruchten zijn te herkennen aan een kleurloos harsachtige druppeltje op de vrucht bij het boorgat.

Zodra men de eerste eieren op de vruchten, in het voorjaar, heeft waargenomen kan men met de bestrijding beginnen. Men zal dus regelmatig moeten controleren op platte zilverkleurige eitjes Het is mogelijk om de eitjes handmatig te verwijderen.

Door pruimenmot aangetaste vruchtjes zijn gemakkelijk te herkennen aan een zwart boorgaatje. Ze worden met een schaartje uitgeknipt, opgevangen en afgevoerd in de afval container of aan de kippen gegeven. Eind juli- begin augustus wordt de tweede generatie bestreden op dezelfde manier. Deze vruchten zijn te herkennen door hun noodrijping.

Vangbanden tegen pruimenmot. Met deze manier wordt het vangen van fruitmotten die een beschutplekje zoeken om te verpoppen beoogd. Rond de stam van de boom wordt ongeveer een 20cm brede golfkartonnen strook aangebracht die je enkele malen om de stam rolt in twee a drie lagen. Dit wordt vastgebonden met een draadje. Daaroverheen breng je gaas aan ter bescherming tegen vogelvraat. De open zijkanten van het golfkarton moeten wel open blijven. De volgroeide rupsen zoeken de holten op in en onder het golfkarton om te overwinteren en te verpoppen. De vangbanden worden eind mei voor de eerste generatie pruimenmot aangebracht en eind juni weer verwijderd. Het aanbrengen van de vangbanden voor de tweede generatie vindt plaats eind juli en worden eind augustus weer verwijderd. De verwijder vangbanden kunnen de vuilcontainer in.

Een andere methode van bestrijden is het toepassen van Feromoonverwarring. Meer hierover zie Fruitmot.

Pruimenzaagwesp
De pruimenzaagwesp is er in twee varianten, de zwarte en de gele. De volwassen pruimenzaagwesp is 4 mm lang, zwart of geel van kleur, met zwarte doorschijnende vleugels. De vluchtpiek van de pruimenzaagwesp valt in april en dus midden in de bloei van pruim. Al tijdens de bloei zijn de eieren te vinden aan de onderkant van de kelkslippen. Vaak is ook het zaaggangetje als zwarte plek zichtbaar. De larve van de pruimenzaagwesp is 9 tot 11 mm lang, cremewit van kleur met eerst een zwarte en later meer een lichtbruine kop. De larve die uit het ei is gekomen, boort dwars door het jonge vruchtje naar de volgende vrucht in het cluster. Hij kan zo wel drie tot vier vruchten doorboren en daarmee flinke schade veroorzaken. Inboringen van pruimenzaagwesp zijn te herkennen aan vochtige, zwarte pulp rond het boorgat en aan de uitscheiding van gom. Ingeboorde vruchten vallen meestal af. Als de larve volgroeit is, en dat duurt ongeveer 4 á 5 weken, laat ze zich op de grond vallen, kruipt weg in de grond en vormt een bruine cocon. In deze cocon overwintert de pruimenzaagwesp. Een deel van de cocons levert pas na twee jaar weer een volwassen pruimenzaagwesp op. Omdat een groot deel van de levenscyclus zich in de vrucht afspeelt, is bestrijding van pruimenzaagwesp erg moeilijk.
Bestrijden is ook een probleem omdat de ei zetting tijdens de bloei plaats vindt.

Ringelrups (Malacosoma neustria)
De ringelrups is een kleine nachtvlinder behorende tot de familie van de spinners.

Deze rups komt voor in heel Nederland en België al lijkt de ringelrups in delen van Nederland flink achteruit te zijn gegaan. De vliegperiode is van juni tot en met augustus. De vrouwtjes zetten hun eitjes af in een ringvormige buisje (kraalbuisje) om de stam of takken vandaar de naam ringelrups. De rups, die vier centimeter lang is en slank, bevindt zich in mei en juni op fruitbomen, eiken en andere loofbomen. De rupsen kunnen soms schadelijk zijn omdat ze alle bladeren van de (vrucht)bomen opeten en de plant met spinsels bedekken. Na de verpopping, als de rupsen zijn verdwenen, zal de plant weer opnieuw uitlopen.

De foto’s van de eitjes kunnen nog wel eens afstammen van de Voorjaarsboomspanner (Alsophila aescularia) maar deze komen alleen voor op appel.

Rozekever / Rozenkever (Phyllopertha horticola)
De rozenkever behoort tot de bladsprietkevers ook wel Johanneskever genoemd. De kever is 8 tot 12 mm lang en sterk behaard, zelfs op de roodbruin gekleurde dekschilden. Het halsschild is metaalachtig groen en de kop en de poten met hun sterk gehaakte uiteinden zijn zwart. De voelsprieten eindigen waaiervormig in drie lamellen. Opvallend aan deze kevers is de beharing die ook op de rugschilden zit. Het voorste deel van het dier heeft een metalig groenblauwe glans. De voorpoten hebben graafkammen, want de vrouwtjes leggen de eieren tot wel 20 cm diep in de grond.

In mei of juni komen de eerste kevers tevoorschijn. De vlucht vindt meestal plaats tussen 10:00u en 14:00u overdag en meteen vindt de paring plaats. De wijfjes kruipen dan de grond in tot op 10 tot 25 cm diepte om daar hun eieren te leggen. Vervolgens vliegen ze uit. Kenmerkend voor de rozenkever is de lage vlucht vlak boven het grasveld. De volwassen kevers zitten op allerlei bomen en struiken, waaronder ook vruchtbomen, waarop ze zich gedurende een week of drie voeden met bladeren en vruchtknoppen daarna vindt een tweede eiafzetting plaats. De kever kan grote schade veroorzaken aan de bloemen en pas gezette vruchten bij onder andere appels, kers en peren.

Drie tot zes weken na de eerste eiafzetting komen de larven uit het ei. Aanvankelijk voeden de jonge engerlingen zich met humusachtig materiaal. In het tweede larvenstadium vreten ze aan haarwortels en in het derde stadium aan de wortels zelf van grassen en andere planten. Hierdoor sterven aangetaste planten na enige tijd af. De larven, of engerlingen, zijn plompe, wittige dieren waarvan het lichaam als een C gekromd is. Ze hebben een harde, bruine kop en drie paar poten, en worden tot 20 mm lang. De larven blijven zich tot midden oktober voeden, waarna ze zich dieper in de grond ingraven om te overwinteren. In het voorjaar, als de temperatuur hoger wordt, gaan de larven weer naar boven en hervatten hun vraat. In april verpoppen ze en in mei of juni komt de nieuwe generatie kevers tevoorschijn. Tussen juli en september kan bij grote aantallen engerlingen de vraatschade zo groot worden, dat hele delen van de weide afsterven en de plaggen loslaten. Bovendien wordt de grond losser, waardoor kraaien, kauwen, eksters en spreeuwen worden aangetrokken die in de aarde gaan woelen op zoek naar engerlingen, die ze graag vreten. Ook mollen worden erdoor aangetrokken. Wist u dat kippen houden in de boomgaard een prima methode is van bestrijding van engerlingen.

Op 5 juni 2013 kwam deze kever bij ons voor de eerste keer massaal voor in enkele kersen, appel en peren bomen. Ze hadden het vooral gemunt op de bladeren. Allemaal vertoonden de bladeren zeer vele kleine gaatjes. Verder werden er ook vele groene vruchten aangevreten, De Rozenkever laat zich bij het minst of geringste vallen en vliegt na een val van 20 tot 30cm weg. Het handmatig wegvallen ging vrij makkelijk. Tik voorzichtig met een schepnet tegen de tak waarop de kevers zich bevinden. Door de tik vallen ze allemaal in het schepnet. Je kunt ze dan makkelijk bestrijden door het net leeg te schudden in een emmer met water met enkele druppels afwasmiddel. Een laken op de grond hielp niet daar de kevers na de val direct weer wegvliegen. In mei 2014 werden op deze wijze duizenden kevers weggevangen.


Voor het wegvangen van de rozenkever wordt geadviseerd om Rozenkevervallen met feromooncapsule (lokstof) toe te passen. Hiermee is het mogelijk om rozenkevers te monitoren en gelijktijdig grote hoeveelheden kevers weg te vangen op een biologische wijze.
De val dient als signalering van de vluchten van de Rozenkever, zodat later in het seizoen de nematoden op tijd kunnen worden uitgezet. De bijbehorende lokstof is speciaal voor de Rozenkever ontwikkeld. Met het vangen van de kevers reduceer je ook de blad- en vruchtvraat aan de gewassen.
De rozekenverval met lokstof wordt opgesteld in de eerste week van mei en op een maximale hoogte van 60 cm geplaatst. De val lokt de kever binnen een straal van 100m2. De rozenkever beweegt zich naar de feromooncapsule toe, en komt daarmee door de trechter in de val terecht. De val moet tot eind juni opgesteld blijven. De vallen zijn in 2014 besteld bij het bedrijf vlamings.


Behalve de reeds genoemde mollen en vogels, is de nematode (aaltjes) Heterorhabditis megidis een natuurlijke vijand van de rozenkever. Deze aaltjes zijn kleine parasitaire wormen die de engerling doen stoppen met eten en uiteindelijk doden. In de late zomer, als de aarde vochtig is en de temperatuur tussen de 14 en 20 °C, kun je het aangetaste deel behandelen met de nematode. De nematoden dringen het lichaam van de engerlingen binnen en doden ze.
Het wordt geadviseerd om in het kleinfruit een mix van Heterorhabditis bacteriophora met Steinernema feltiae toe te passen.  Heterorhabditis bacteriophora staat garant voor een snelle, biologische bestrijding van keverlarven (engerlingen). Het product is gebaseerd op een geselecteerde stam van de insectenparasitaire nematode Heterorhabditis bacteriophora, die in het substraat actief op zoek gaat naar keverlarven en deze daarna vernietigt.
Aan het eind van de zomer heeft het bedrijf vlamings een speciale “Aaltjes actie”. Het is dan mogelijk om de aaltjes in verpakkingen voor 0,5 ha. te bestellen.

De rozenkeverdolkwesp (Tiphia femorata) behoort tot de groep van de geangelde wespen. Deze dolkwesp lijkt gespecialiseerd te zijn op het parasiteren op engerlingen van de rozenkever. De rozenkeverdolkwesp heeft sterke voorpoten waarmee ze een weg door de grond graaft op zoek naar engerlingen. Het ei wordt vastgekleefd op dezelfde manier als bij de Scoliidae soorten, waarna de engerling weer enigszins bij komt uit de verlamming. De engerling graaft vervolgens naar beneden tot een diepte van ongeveer 30 cm. Hier begint de Tiphia-larve zich te ontwikkelen door de inhoud van de engerling leeg te zuigen. Daarna verpopt deze zich in een bruin, los spinsel waarbinnen zich de bruine pop bevindt. Door naar beneden te gaan zorgt de engerling er in feite voor dat zijn vijand goed kan overwinteren.
De rozenkeverdolkwesp heeft de mogelijkheid om enkele honderden eieren te leggen. Deze eieren komen binnen het vrouwtje van de wesp tot ontwikkeling, maar het achterlijf mag niet te vol zijn omdat dat de intensieve beweging ondergronds onmogelijk zou maken. Om deze reden ontwikkelen de eieren zich niet in één keer maar komen er geleidelijk aan eieren vrij in het ovarium. Hiervoor is een eiwitrijke voeding nodig. Dit wordt verkregen door het eten van eiwithoudende pollen van planten, met name de schermbloemigen.
Van deze groep planten is wilde peen (Daucus carota) de meest ideale soort omdat er een rijke bloei is met veel pollen en omdat deze soort juist bloeit in de periode dat de rozenkeverdolkwesp verschijnt. Een bijkomend voordeel van de wilde peen is de door de plant gevormde nectar, welke als energiebron fungeert. Deze suikers zijn nodig voor de wesp om intensief te kunnen graven in de bodem op zoek naar engerlingen.
Door middel van het inzaaien van wilde peen wordt de productiviteit van de parasiet bevorderd. Hierdoor kan, samen met een goede predatie van de loopkevers en kortschildkevers, de populatie van engerlingen van de rozenkever worden tegengegaan en in enkele gevallen zelfs volledig verdwijnen

Engerlingen zijn ook goed te bestrijden met Pireco Gramisec Fase1 (g)granulaat. 10 kg (voor 500 m2). Bij zware aantasting 20kg / 500 m2. Het middel is ook als korrel of in vloeibare vorm beschikbaar.
Gramisec (g) bestaat uit een hoog geconcentreerde samenstelling van specifiek werkende kruidenconcentraten van sterk geurende planten waaronder citroenkruid en knoflook op basis van water. Het product is niet giftig en niet persistent. Het wordt afgebroken in de bodem en laat geen reststoffen in de natuur achter. Is 100% biologisch en bevat geen chemische bestanddelen, is absoluut veilig voor mens, dier en nuttige insecten, zoals bijen en hommels en het stimuleert het bodemleven

Het middel kan goed toegepast worden waar sprake kan zijn van schadelijke bodeminsecten / larven. Zoals Engerlingen Emelten en Rouwvlieg. Gramisec wordt opgenomen door de wortel van de fruitbomen en fruithaag en de bodem. Dankzij de aanwezige wortelstimulerende- en gewasverzorgende bestanddelen zullen wortels, bladeren en bodem een verhoogde weerstand en een eigen afweersysteem ontwikkelen. De ingrediënten in het product hebben, naast een bodemverbeterende en een plantversterkende werking, een indirect effect op plagen en ziekten. Engerlingen, Emelten en andere larven trekken zich, door de sterke geur van het middel, terug naar grotere diepte en zullen daar geen voedsel vinden en verhongeren. Het granulaat geeft aan de wortels ook een andere smaak. Hierdoor zullen ze de wortels niet meer herkennen. Pireco gramisec maakt bovendien de wortels heel erg sterk. Daardoor kunnen Engerlingen niet meer knabbelen aan de wortels. Binnen de kortste keren zullen de planten een gezonde groei te zien geven.

Men kan het product het beste preventief toedienen. Vooral wanneer er in het verleden veel overlast en schade is geweest. Voor een optimale werking zijn vochtige omstandigheden een vereiste. Dun uitstrooien (eventueel inweken door de bovenste 5cm bewerkte grond) en inregenen (met Sproeier) of vlak voor de bui uitstrooien. Tijdstip van uitstrooien van augustus tot september bij temperaturen hoger dan 15 graden. Als je in de 2e helft van mei een behandeling uitvoert dan is een behandeling in september niet meer nodig. Gramisec heeft een inwerktijd van 2 – 4 dagen en een werkduur van 2 – 4 weken. Na 4 weken kan een herhaling plaatsvinden met Fase1 of een vervolgbehandeling worden ingezet met Fase2 in vloeibare vorm. De kuren eventueel herhalen (afhankelijk van weersomstandigheden en plaagdruk).

Geopende verpakkingen na gebruik goed sluiten want het middel stikt behoorlijk, naar knoflook.

Schildluizen (Lepidosphes ulmi)
De Schildluizen (en ook de wolluizen, dopluizen) komen vooral voort op minder regelmatig onderhouden en oude fruitbomen voor op zowel de appel als de peer. Onder de schildjes van de moederluis bevindt zich een groot aantal eieren die in mei uitkomen. De kleine bewegelijke schildluisjes trekken naar de onderzijden van de schorsschubben, alwaar zij zich vastzuigen en hun pootjes verliezen. Ze zuigen plantensappen uit de cel tot deze leeg is en vullen deze weer met voor de plant giftig speeksel. Gedurende de zomer ontwikkeld zich het schildje, waaronder nieuwe eitjes gelegd worden en waarna de moederluis sterft.

Door de luisjes met een kwastje of watten met olijfolie te bestrijken kan de plaag in de hand worden gehouden. De bladeren aan beide zijden inwrijven. Bij contact met de olie laten ze meteen los. De bladeren krijgen dan wel een glanzende gloed maar na ongeveer 3 weken ziet je hier niets meer van.
Zefgemaakte Zeepspiritus werkt ook goed. Je kunt de schildluizen eerst aanstippen met een wattenstaafje gedrenkt in pure brandalcohol. De schildluizen laten onmiddellijk los. Nadien natspuiten met die zeepspiritus zodat de schildluizen op verborgen plaatsen en de doorzichtige jonge luizen ook gedood worden. De volgende dag zie je de achtergebleven dode schildluizen heel goed zitten omdat ze donker worden door de behandeling en zijn dan eenvoudig weg te wrijven.


Slakken
Aardbeienplanten zijn bijzonder aantrekkelijk voor slakken. Schade aan planten van weggevreten blaadjes en voorzien van slijmachtigsporen duiden op vraat door slakken.
De meest voorkomende naaktslakken zijn de Spaanse wegslak en de kleine akkerslak. Bij regenachtig en warm weer kan er schade optreden van slakken aan deze planten. Een zachte winter is daar en tegen weer zeer gunstig voor het overleven van vele slakken.
Bestrijden kan doormiddel van zogenaamde biervallen. Dit zijn ingraven potjes met een rand van 2cm boven de grond. Vul deze halfvol met donker bier. De slakken komen hierop af, vallen erin en verdrinken dan. Verwijder de slakken dagelijks uit de vallen.
Egels, mollen en kippen zijn ook dol op slakken.


Voorjaarsuilen (Orthosia spp)
Voorjaarsuilen behoren tot een groep van op elkaar lijkende soorten motten.
Enkele soorten komen voor op fruitgewassen, waaronder de Orthosia incerta, Orthosia gothica en de Orthosia cerasi, waar zij schade kunnen aanrichten aan de vruchten. Schade bestaat hierin dat de rupsen uit het vijfde en zesde larvale stadium vreten aan de jonge net gezette vruchtjes, waardoor bij het uitgroeien van de vruchten grote verkurkte plekken of diepe verkurkte gaten tot op het klokhuis (als bij wintervlinder) ontstaan.

De vlinders zijn ongeveer 20 mm lang, bruin van kleur en hebben meestal één of meer niervormige vlekken op de vleugels. De rupsen zijn 35 tot 40 mm lang, groen van kleur met drie of vijf bredere of smallere witte strepen over het lichaam. De rupsen hebben drie paar voorpoten en vier paar buikpoten en meestal een groene of geelgroene kop.

Voorjaarsuilen hebben één generatie per jaar. Ze overwinteren als pop in de grond. De volwassen vlinders verschijnen van maart tot laat in mei, maar de meeste in april en begin mei. Na paring leggen de vrouwtjes eieren in groepjes op takken en in schorsspleten. Na 10 tot 14 dagen komen de eieren uit en beginnen de jonge larven zich te voeden aan de knoppen, de bloemen of nog niet ontvouwde blaadjes. Oudere larven voeden zich met blad en in het vijfde en zesde stadium vreten ze van de vrucht. Na het zesde stadium, zo rond eind juni, laten ze zich op de grond vallen en verpoppen daar enkele centimeters onder de grond.
Om te bepalen of bestrijding van voorjaarsuilen nodig is, kan de dichtheid van vlinders bepaald worden met behulp van feromoonvallen. Verder is het belangrijk om tijdens en na de bloei de scheuttoppen te inspecteren op aanwezigheid van jonge rupsen.

Wespen
Wespen zijn vanaf juli vaak lastig. Ze raken geconcentreerd op zoete drankjes en etenswaren op het terras (limonadewespen) en in de fruittuin belagen ze vooral het zachtere fruit.
Vaak zijn dat al beschadigde vruchten, maar bij gebrek daaraan sneuvelt er ook gaaf fruit. Een goede remedie tegen wespenoverlast is voeren. Dat blijkt vaak handiger dan bestrijden.
Bovendien zijn wespen per saldo nuttig in de tuin, want ze eten de larven en rupsen die gewassen schaden. Met een of meer voerplekken ben je het ongerief meestal voor.
Kies voor de voederplekken zonnige plaatsen die wat uit de loop liggen en gooi daar al het overrijpe en valfruit neer.
Zo'n sterk riekende plek wordt als regel druk bezocht en leidt de aandacht af van het overige fruit. Ook vlinders zijn er blij mee.
Wel de voerplek controleren op aangetaste vruchten, zoals met Monillia-rot, deze dien je dan wel te verwijderen.

Tip:
1] Hang vanaf begin april nep wespennesten in de boomgaard. Dit houd waarschijnlijk de koninginnen weg uit de boomgaard. Ze denken dan dat er al een nest aanwezig is in de boomgaard en zullen dan een andere locatie zoeken.
2] Wanneer het fruit rijp begint te worden kun je gekochte of zelf gemaakte wespenvallen in de boomgaard hangen. Hiermee vang je een hoop wespen weg op het moment dat het fruit rijp begint te worden.


(Kleine) Wintervlinder (Operophtera brumata)
De eitje, tot 350 stuks, worden gelegd rond de knoppen en aan de randen van wonden en schorsspleten. De rupsen komen uit het ei zodra de knoppen opengaan. Later vreten zij ook aan bladeren en vruchten. In ernstige gevallen kunnen de fruitbomen geheel worden kaalgevreten. De rupsen zijn geelgroen en hebben vanaf de rug aan weerszijden drie zeer lichte overlangse strepen. De rups komt voor op allerlei vruchtbomen ook op andere loofbomen bijvoorbeeld de eik en zijn te herkennen doordat ze altijd in de vorm van een vraagteken (?) op het blad zitten. De rupsen worden ook wel trekmaden genoemd omdat ze bij het voortkruipen hun rug spannen en ontspannen.
Eind mei, begin juni laten de rupsen zich aan een spinseldraad zakken naar de grond om daar te verpoppen. Van eind oktober tot eind december, afhankelijk van de buitentemperatuur zodra de eerste koude nachten zijn ingetreden, komen de vlinders uit. De wijfjes kunnen niet vliegen en moeten dus tegen de stam opkruipen waar ze door de mannetjes opgewacht worden. Na de paring kruipt het vrouwtje verder omhoog om in de boom haar eieren te leggen. Hierdoor is het mogelijk om met behulp van lijmbanden, die begin oktober rond de stam aangebracht worden, het grootste deel van de wintervlinders te vangen. Ook het wegvangen van de mannetjes is in deze periode goed mogelijk.

De lijmbanden worden op een hoogte van 1 tot 1,5 meter boven de grond aangebracht en dienen minimaal 20 cm breed te zijn.  Wij maken geen gebruik van lijmbanden doordat ze niet selectief zijn. Vaak vind je ook andere nuttigen insecten op de lijmband. Er komen ook berichten binnen (2015) dat het wijfje van de wintervlinder een hekel heeft aan witgekalkte stammen, ze klimt daar niet graag overheen. De kansen op aantastingen door de wintervlinder nemen toe naarmate er meer loofbos, waaronder eiken, in de buurt van de boomgaard aanwezig is.

Bestrijding door natuurlijke vijanden zoals insectenetende vogels, sluipwespen, roofwantsen en kippen onder de bomen laten lopen. De kippen zullen de rupsen die op de grond vallen direct opeten. Kun je de kippen niet loslaten dan behoort een mobiele kippenren ook tot de mogelijkheden. Elke dag verplaats je dan deze ren een stukje.

Het zelfde geld eigenlijk voor de rupsjes van de Grote Wintervlinder. De rupsjes zijn lichtbruin (vrouwtjes) en donker bruin (mannetjes).



Witvlakvlinder (Orgyia antiqua)
Het vrouwtje zet de eierpakjes vaak af, bij de cocon waar ze uit zijn gekomen, aan een verdord blad op het jonge hout die je gemakkelijk in de winter kunt vinden in de kale boomkruinen. De eieren van één legsel komen soms verspreid over een langere periode uit.
De rupsen zullen rond begin mei te voorschijn komen. De kleur van de rupsjes is grijs, wit gestreept met rode en gele haarborstels. Op de voor- en achterzijde komen blauwe penselen voor evenals op het middengedeelte.
De rupsen kunnen grote hoeveelheden blad verorberen en als het er veel zijn kan er schade optreden. De schade is meestal vrij plaatselijk en daardoor beperkt waardoor behandeling vrijwel nooit nodig is. De rups is vooral te vinden op de Salix (wilg), Prunus (kers, pruim), Crataegus (meidoorn), Rubus (braam), hazelaar en berk.
Door de uitbundige vraat zijn ze in juli volgroeid waarna de vlucht volgt.

De tweede generatie evolueren in augustus en september waardoor er in oktober opnieuw vlinders rondvliegen die de wintereitjes afzetten. De vliegtijd is daardoor van juni tot oktober.
De mannetjes hebben twee paar oranjebruine vleugels waarvan de voorste versierd zijn met een witte vlek en vliegen overdag zigzaggend op zoek naar de, vers uitgekomen, ongevleugelde vrouwtjes met haar licht grijsbruin, gezwollen achterlijf. De mannetjes vliegen ook ´s nachts en komen soms op licht af.

Bestrijding kan plaats vinden door het verwijderen van cocons en eieren in de winter. Natuurlijke vijanden zijn spinnen en vogels. Je kunt ook zorgen voor een gevarieerde aanplant van bloeiende planten zoals phacelia, goudsbloem en fluitenkruid. Deze planten trekken ook de rupsen aan.

 
Adverteren

Bezoekers

We hebben 55 gasten online