De herkomst is onzeker, vermoedelijke uit de driehoek Maastricht, Aken, Luik of St.Truiden (B) en is vermoedelijk van Belgische oorsprong. De appel is voor het eerst beschreven in 1830. In Duitsland vanuit Nederrijn verspreid, in Nederland vanaf 1880 verspreid. De naam is ingegeven door de prachtige rode ster die te zien is als een rijpe appel dwars wordt doorgesneden. Ook wordt de naam wel toegeschreven aan de duidelijke aftekende stippels op de donkere schil die er uit zien als sterretjes aan het firmament.
De boom groeit op zaailing in het begin langzaam, maar gestaag later toenemend sterker. Gesteltakken schuin- en steilopwaarts, in het begin dunne houtgroei; zijhout later hangend, regelmatig bezet met middel en lange vruchttwijgen en stekeltwijgen. Kruin breedpiramidaal, breed uitgroeiend, De boom heeft de neiging vooral aan de toppen van de takken te dragen, Vooral op latere leeftijd.
Het is een late langdurige bloeier,vaak ontbreken juiste laatbloeiende bevruchters; weinig vruchtontplooiing, ten onrechte geweten aan de weersomstandigheden; aan oudere bomen dikwijls alleen bloei aan enkele zijden van de boom die dan jaarlijks afwisselend bloeien, waardoor de boom toch ieder jaar vruchten voortbrengt; bloei in het begin eindstandig aan vruchttwijgen, later op korthout. De boom is laat vruchtbaar. Draagt echter op latere leeftijd bij goede behandeling regelmatig. De vruchten zijn moeilijk te plukken aan oude hoogstammen, omdat de vruchten aan dun hout en aan de uiteinden hangen; vruchten zijn gelijkmatig middelgroot. De sterappel moet half september geplukt worden en kan vanaf half november gegeten worden. De smaak is lichtzuur en matig tot goed. Bij onvoldoende narijping in de zon zijn de vruchten erg zuur en heeft het vruchtvlees een witte of fletsrode kleur. Bewaren is in natuurlijk opslag tot januari mogelijk, daarna rimpelig, vruchtvlees melig bij lang bewaren, beste tijd om uit de opslag te halen is vóór Kerstmis. Koelopslag mogelijk bij +3 tot +4ºC. 4 tot 5 maanden. Het nakleuren van de appels doet afbreuk aan de houdbaarheid van de appel. Gebruik als rode kerstappel voor vers gebruik, voor sap. Moes kan maar wordt wel bruinachtig van kleur. Decoratie in kerststukjes, uitgehold voor pasteitjes
De appel heeft last van vroege val en moet voor een mooie rode kleur nakleuren. Vroeger werden de appels daarom in de boomgaard op strobanen van 80 cm breed gelegd om door de zon en de koude nachten op kleur te komen. Om uitdroging tegen te gaan werden de appels met een gieter natgehouden. Ook werden ze tegen te felle zon beschermd om schilverbranding te voorkomen. Als de bovenkant mooi rood was, werden de appels gekeerd om ook op de onderkant een mooie kleur te krijgen.
De Sterappel is veeleisend, het vraagt om een goede lichte en goed ontwaterde grond. De boom vormt een diep wortelgestel, hoge waterstanden zijn daarom uit de boze. De sterappel is in Nederland een zeer belangrijk ras geweest. Komt veel voor in Limburg en Brabant langs de Maas. Is voorts vrij algemeen verspreid. Vruchten zitten los aan het hout. Heeft last van "laten val" . Beschutte standplaats gewenst. Word in den regel tijdig geplukt en buiten uitgelegd voor nakleuring.
Herkomst |
Onzeker |
Ouderdom |
1830 |
Synoniemen |
Sterreinette, St.Niklaasappeltjes, Binnenrode |
Aanplant |
2011 |
Boom |
Groeit in begin langzaam, later toenemend sterker |
Gebruik |
Als rode kerstappel voor vers gebruik, voor sap |
Bloeitijd |
April |
Bloem |
Wit |
Bestuiver |
Glorie van Holland, James Grieve, Zoete kroon |
Plukrijp |
Half september begin oktober |
Gebruikstijd |
Oktober tot en met januari |
Bewaren |
In natuurlijk opslag tot januari |
Vrucht |
Middelgroot, meer breed dan hoog, zeer gelijkmatig van vorm |
Kleur |
Mooi helderrood met kleine geelachtig grijze stippen |
Vruchtvlees |
Lichtrood gekleurd, zacht zuur, vrij droog met speciaal aroma |
Kelk |
Half open tot gesloten |
Steel |
Dik, meestal houtachtig |
Klokhuis |
Klein en platrond, bijna altijd met zaden bezet |
In verband met het nog niet plukrijp zijn van dit soort, zijn nog niet alle foto’s beschikbaar.
|